Gieren eten dode dieren. Met hun grote, kromme snavel kunnen ze de buik van een karkas makkelijk openen. Ze eten het karkas helemaal op, behalve de botten. Soms kan een gier wel eens zoveel eten dat hij te zwaar is om weg te vliegen. Op dat moment braakt hij een deel van zijn eten weer uit.
Vale gieren gaan vanuit de lucht op zoek naar hun eten. Ze maken daarbij gebruik van de thermiek. Dat zijn warme luchtstromen die vanaf de grond omhoog gaan. Met hun brede vleugels kunnen ze uren achter elkaar rondzweven. Zo kunnen ze lang in de lucht blijven zonder met hun vleugels te hoeven klapperen.
“Vale gieren hebben ontzettend goede ogen. Ze kunnen een dood dier op een afstand van vijf kilometer spotten.”